‘Ervaring bij een redactie voorkomt ‘correspondentenziekte”
Bio: Elske Schouten begon haar carrière als jonge reporter bij de economieredactie van NRC Handelsblad. In juni 2008 vertrok zij op 26-jarige leeftijd naar Jakarta, Indonesië, waar zij vaste correspondent werd voor de regio Zuidoost-Azië. Na ruim vier jaar correspondentschap keerde ze terug naar Amsterdam, waar zij nu werkt als plaatsvervangend chef Buitenland van de krant. Op Twitter (maar niet actief): @elskes.
Hoe ben je correspondent geworden?
“Toen in 2008 een plek vrij kwam in Jakarta waren er geen gegadigden. Ik heb gewoon ontzettend veel mazzel gehad dat iemand van de hoofdredactie toen bedacht om mij te vragen. Samen met mijn vriend hebben wij twee weken goed nagedacht. Wilden wij wel voor minstens drie jaar verhuizen naar een land waar wij nog nooit waren geweest?”
Waarom heb je ja gezegd?
“Voor het avontuur. Het was een fantastische tijd.”
Hoe heb jij je voorbereid?
“Ik ben meteen Indonesisch gaan leren en ik ben in de aanloop naar mijn vertrek met een heleboel Zuidoost-Azië- en Indonesië-kenners gaan praten, waaronder mijn voorgangers Dirk Vlasblom, Ben Knapen en Frank Vermeulen. Ik was ook vaak te vinden bij lezingen van onderzoeksinstituut KITLV.”
“Een andere belangrijke voorbereiding was ruim een maand stagelopen bij de buitenlandredactie van NRC. Als verslaggever bij een andere redactie was het erg fijn om te weten wat er bij de buitenlandredactie van je verwacht wordt, hoe mensen dingen aanpakken. Het helpt je ook voorkomen dat je ‘correspondentenziekte’ krijgt; dat je vervreemd raakt van je redactie. Dat is een gevaar van het correspondentschap, dat je niet snapt waarom een verhaal een tijdje blijft liggen. Op de buitenlandredactie leerde ik dat dit niet per se iets zegt over de journalist of het verhaal. Af en toe is er gewoon geen ruimte. Door deze voorbereiding was ik [in Jakarta] minder snel onzeker of pissig op ‘die stomme bureauredacteuren’.”
Waarom ben je teruggekeerd naar Nederland?
“Ik ben gevraagd om plaatsvervangend chef van de buitenlandredactie te worden. Ik moet nu zelf correspondenten gaan aansturen – heel spannend.
“Op een gegeven moment kom je op een punt dat je je afvraagt wat je wil. Wilde ik eeuwig in Indonesië blijven? Dat lag niet zo voor de hand; mijn vriend en ik vonden het fantastisch maar we komen er allebei niet vandaan. We hadden er nog prima zes jaar kunnen wonen, maar op een gegeven moment wilde ik ook wel weer weg.”
Je had ook elders correspondent kunnen worden.
“Ja, dat vraag je je af. Naar een nieuw land? En zo ja, welk land dan? Het is er niet van gekomen, er moet ook maar net een post vrijkomen die je leuk vindt, en die moet je nog maar net krijgen ook. Dat is niet gebeurd en toen ik deze baan kon krijgen dacht ik: ja, dat is wel heel erg leuk. Het is natuurlijk een superkans dat ik in vrij korte tijd zo veel verschillende dingen heb kunnen doen. Als verslaggever bij Economie, als correspondent in een ver land en nu dan opeens niet meer schrijven, maar de krant ‘maken’.”
Welke verhalen wilde jij als correspondent vertellen?
“Voor mijn vertrek merkte ik dat mensen meteen aan de oud-kolonie dachten. Ik wilde juist laten zien dat het een modern land is, heel anders dan mensen zich voorstellen. Ik nam mij voor om niet te veel in de politieke sfeer te blijven hangen, maar meer te kijken naar wat er speelt bij de bevolking. Wat is maatschappelijk gaande, wat vinden mensen in het land zélf belangrijk? Omdat een hele regio onder mijn opdracht viel nam ik me ook voor een derdewereldcorrespondent te zijn. Niet alleen schrijven over één afzonderlijk land, maar over problemen of ontwikkelingen die in alle middeninkomenslanden belangrijk zijn, zoals microkrediet.”
Heb je je voornemens waargemaakt?
“Een beetje – ik vind dat ik wat ben doorgeschoten, dat ik juist te weinig heb gedaan met het koloniale verleden. Omdat ik denk dat mensen dat wel leuk vinden om te lezen, en omdat er zeker mooie verhalen over te schrijven zijn. En ik heb alsnog te weinig derdewereldverhalen geschreven. Een gemiste kans.”
Waar moest je het meest aan wennen toen je in Jakarta ging wonen?
“Als ik terugkijk vind ik het eigenlijk verbazingwekkend hoe snel je je als mens aanpast aan een compleet andere omgeving. Waar ik wel aan moest wennen, was om huispersoneel te hebben. Je bent in je eigen huis iemands baas, dat is heel gek. Je wordt geacht om personeel te hebben als je veel geld hebt. Het maakt het ook wel veel leuker en niet alleen omdat je niet hoeft te dweilen – ik heb van niemand zoveel geleerd over het arme plattelandsleven in Indonesië als van mijn eigen personeel.”
Wat was het moeilijkste aan werken in Indonesië?
“Aan de ene kant was het erg makkelijk, Indonesiërs zijn erg open en nieuwsgierig en totaal niet wantrouwig tegenover de media. Privacy is een non-issue en mensen hebben heel veel tijd.”
“Moeilijker om te begrijpen is dat lang niet alles klopt; dat men soms een ander idee heeft van wat waar is of niet. Ik herinner mij dat ik een keer een aanval op een christelijke school aan het verslaan was. Ik sprak een ooggetuige – dacht ik. Hij vertelde mij een heel levendig verhaal over hoe die aanval had plaatsgevonden. En toen vroeg ik hem waar hij was toen het gebeurde. Hij bleek heel ergens anders te zijn geweest op dat moment. Het was niet dat hij mij wilde voorliegen, het is een manier van praten.”
Hoe zit het met de autoriteiten?
“Ik ben eens opgepakt in Papoea. Na acht maanden in Indonesië leek mijn correspondentschap even ten einde. Papoea is een moeilijke regio waar je als buitenlands journalist alleen met een vergunning verslag mag doen. Ik reisde mee met iemand die was uitgenodigd door de president. Ik redeneerde dat als ik met die persoon mee ging ze niets zouden doen. En dat was ook zo – totdat die persoon halsoverkop terugging naar Jakarta. Ik had nog één dag, en toen kwam ik andere journalisten tegen en we hadden het briljante idee om naar een onafhankelijkheidsdemonstratie te gaan.”
“We werden met z’n vieren vrij snel ingerekend. Ik heb in mijn nog vrij gebrekkige Indonesisch geluld als Brugman. Ik was niet bang om weg te rotten in de cel, maar wel om mijn visum voor Indonesië kwijt te raken. Een jongen schoof een in het Indonesisch geschreven proces-verbaal onder mijn neus, of ik dat wilde ondertekenen. Er stond ‘Ik ga er mee akkoord dat ik word gedeporteerd’. Ik wees hem op de passage, die hij aanpaste. Na een berisping kreeg ik om twee uur ’s nachts mijn paspoort terug en mocht ik naar huis. Voor de andere journalist en een van de crewleden liep het minder goed af, ze moesten het land uit.”
“Ik ben ook eens gedeporteerd uit Birma, dat was nog veel enger, vooral omdat ik niet wist wat er gebeurde. Birma was toen nog helemaal dicht, als je er naartoe wilde als journalist moest je helemaal undercover rondlopen als backpacker. Je moest vooral oppassen dat je de Birmezen met wie je sprak niet in gevaar bracht, want dan kunnen ze levenslang in de gevangenis belanden.”
“Als je zo’n reis plant bereid je je goed voor, maar toch is het bij mij misgegaan. Ik was daar in de aanloop naar de eerste parlementsverkiezingen in twintig jaar, een hele gevoelige periode. Ik bleef niet in de hoofdstad maar ging naar een buitenregio. Op een gegeven moment werd een van mijn fixers overhoord. Ik dacht dat het wel goed zou komen als ik terug zou gaan naar de hoofdstad, maar toen kreeg ik te horen dat ik werd gezocht door mijn hotel en de politie. Het was erg onaangenaam – ik was bang dat ik de mensen die ik had gesproken in de problemen had gebracht. En dat ik zelf behoorlijk verhoord zou worden.”
“De volgende ochtend in het hotel waren er overal mannetjes, overduidelijk voor mij. Ik zat aan het ontbijt toen een van hen zei ‘het spijt ons, u moet het land verlaten om tien uur’. Ik ben op de achterbank van een auto gezet, ingeklemd tussen vier mannen van de geheime dienst en vervolgens letterlijk op het vliegtuig gezet. Ik ben niet verhoord, daar was ik heel blij mee. Achteraf hoorde ik dat de mensen die ik had gesproken geen problemen hebben gehad.”
Hoe doe je zoiets, je bronnen beschermen?
“Het aanmaken van valse emailadressen, werken met verschillende telefoons en verschillende simkaarten, anoniem bellen in straatstalletjes. Geen herkenbare namen in je telefoon of aantekeningen zetten. En vooral heel erg oppassen wanneer je iemand ontmoet. Altijd gebruik maken van anonieme plekken en er zelf uitzien als een toerist.”
Op welke productie ben je tot nu toe het meest trots?
“Het leukste verhaal dat ik als correspondent heb geschreven was vrij in het begin, over gemeenschappen zonder elektriciteit. Voor dat verhaal ben ik naar een dorpje gegaan in the middle of nowhere dat sinds een halfjaar wél over elektra beschikte, om te laten zien wat er in zo’n gemeenschap verandert. Dat bleek heel veel te zijn, als je er naar zoekt zijn er ook allerlei onderzoeken naar gedaan; de gezondheid gaat vooruit door televisiekijken, want er is meer toegang tot informatie over bijvoorbeeld hygiëne en anticonceptie.”
En op welke absoluut niet?
“Mijn Birma-verhaal was in zekere zin een misser. Ik had sterk het idee dat Birma zou veranderen en ik wilde vaker terugkomen. Maar nadat ik er ben uitgegooid, mocht ik niet meer terugkomen. Ik baalde echt, het was mijn plan om vol op Birma in te zetten en dat is totaal in het water gevallen.”
Wie waren je opdrachtgevers? Deed je er ook niet-journalistiek werk naast?
“Nee, alleen journalistiek werk. Ik had verder geen nee-beleid. Ik heb voornamelijk gewacht tot mensen mij vroegen en op alles waar ik tijd voor had heb ik ja gezegd. Mijn belangrijkste andere opdrachtgever was het NTR-programma Dichtbij Nederland. Ik verzamelde kleine nieuwtjes uit Indonesië en daar vertelde ik dan over op de radio. Voor mij was dat heel erg leuk om dat te leren want ik was altijd schrijvend journalist geweest. Als je dan opeens moet vertellen op de radio merk je hoe lastig zoiets is.”
Hoe onderscheidde je jezelf van andere correspondenten in Indonesië?
“Ik wilde gewoon voor NRC zo goed mogelijk zijn. Misschien dat ik mij wilde onderscheiden door wat meer grensoverschrijdende of thematische verhalen te maken. Maar dat deed ik niet zozeer om anders te zijn dan de rest.”
Hoeveel uur per week werkte je gemiddeld? Wat was de verhouding bureau-/veldwerk?
“Ik heb het een tijdje bijgehouden en toen zat ik op 55 uur, maar dat was een momentopname. Sowieso werkte ik meer dan fulltime. Ik was volgens mij anderhalve week per maand weg van huis, op reis.”
“In de loop van de tijd ben ik meer bureauwerk gaan doen. De eerste keer dat je een bepaalde politicoloog spreekt wil je naar hem toe, hem leren kennen. Later kun je hem ook gewoon bellen, zeker in een stad als Jakarta waar het verkeer ontwricht is, niet normaal. Op een gegeven moment weet je ook gewoon meer en kun je makkelijker dingen schrijven zonder zelf te gaan kijken.”
Op welke manieren gebruik je als journalist sociale media en waarom?
“Ik Twitter niet. Ik heb er nooit echt het nut van ingezien. Ik keek natuurlijk wel af toe, gebruikte het om mensen bereiken. Indonesiërs gebruiken relatief weinig e-mail maar wel veel Facebook, dus benaderde ik ze zo.”
Wat is jouw gouden tip voor journalisten die correspondent willen worden?
“Het ligt een beetje voor de hand: ga vooral naar een land waar het niet zo duur is, waar je voor weinig geld kunt rondkomen. Je verkoopt niet veel in het begin, dan is het lekker als je de financiële druk niet hebt. Dus als je een plek hebt zoals Thailand dan kun je daar voor een prikkie wonen en leuke dingen doen. Volgens mij heb je dan veel meer plezier dan wanneer je in New York gaat zitten.”
“Een andere tip is dat het enorm helpt als je voor je vertrek een tijdje stage hebt gelopen bij een bekend medium met een goede naam zoals NRC Handelsblad, Volkskrant en Vrij Nederland, of dat je stage hebt gelopen bij een medium dat af en toe buitenlandse dingen doet maar geen correspondentennetwerk heeft. In het eerste geval helpt het dat je al een klein portfolio hebt opgebouwd aan artikelen – je krijgt dan makkelijker een baantje bij een kleinere krant of magazine.”
Lees ook in de serie De (jonge) correspondent:
Aflevering 1: Fleur de Weerd in de Oekraïne
Aflevering 2: Wies Ubags in Colombia
Aflevering 3: Leonie van Nierop in Israël en de Palestijnse gebieden
Aflevering 4: Alex Hijmans in Brazilië
Aflevering 5: Pieter Van Maele in Suriname
Aflevering 6: Niels Kraaier in Australië
Aflevering 7: Harald Doornbos in het Midden-Oosten
Aflevering 8: Guus Valk in Washington
Aflevering 9: Geert Jan Hahn in Kiev
Aflevering 10: Stéphane Alonso in Warschau
Aflevering 11: Mark Schenkel in Oeganda
Aflevering 12: Olivier van Beemen in Parijs
Aflevering 13: Peter Scheffer in Buenos Aires
Aflevering 14: Dirk Wanrooij in Cairo
Aflevering 15: Titia Ketelaar in Londen
Aflevering 16: Eduard Padberg in Cairo
Aflevering 17: Fernande van Tets in Beiroet
Aflevering 18: Arne Doornebal in Oeganda
Aflevering 19: Henk Hirs in Boedapest
Aflevering 20: Jan Franke in Tel Aviv
Aflevering 21: Chantal Groothengel in Los Angeles
Aflevering 22: Michiel Philippart in Londen
Aflevering 23: Olaf Koens in Moskou
Aflevering 24: Thalia Verkade in Moskou
Aflevering 25: Miriam Mannak in Kaapstad
Aflevering 26: Eveline Bijlsma in Parijs
Aflevering 27: Jan Eikelboom
Aflevering 28: Windy Kester in Oslo
Aflevering 29: Dirk Vandenberghe in Parijs
Aflevering 30: Mitra Nazar in Belgrado
Aflevering 31: Arjan Meesterburrie in Cuenca
Aflevering 32: Fréderike Geerdink in Turkije
Aflevering 33: Jan-Albert Hootsen in Mexico