Superioriteitsgevoel
Het voetbaltoernooi om de Afrika Cup zit er op. Nigeria was de beste en won. Nou ja, de minst slechte zullen velen zeggen, want het spelniveau was erbarmelijk. Om over het niveau van de scheidsrechters nog maar te zwijgen.
Klopt als een bus. Ik ontken dat niet. Maar wat wil je ook als bijvoorbeeld kwartfinalist Kaapverdië onder meer spelers van FC Dordrecht en Sparta uit de Nederlandse Eerste Divisie in de selectie heeft. Dan kan het niveau simpelweg nooit erg hoog zijn.
In Afrika zijn gewoon minder buitengewoon goede voetballers voorhanden dan in Europa en Zuid-Amerika. De Nederlands-Britse sportjournalist Simon Kuper en onderzoeker Stefan Szymanski legden de oorzaak in hun boek Soccernomics al eens uit: de rijkdom van een land en interlandervaring in het verleden zijn erg bepalend voor de huidige sterkte van een nationale voetbalploeg.
Ook bevolkingsaantal speelt overigens een rol. Daarom is het niet echt vreemd dat het grootste land van Afrika, Nigeria met bijna 170 miljoen inwoners, gisteren met de cup aan de haal ging. Het verklaart ook waarom een klein land als Nederland zo opvallend goed kan zijn: wij zijn extreem rijk en spelen al ruim een eeuw interlands tegen alle ‘groten der aarde’. Afrikaanse landen niet.
De meeste Afrikaanse voetballanden behoren tot de armste ter wereld. Bovendien mochten tot het WK 1994 van de FIFA slechts twee Afrikaanse landen meedoen per WK. Er bestond voor Afrikaanse landen dus nauwelijks mogelijkheid om gedegen interlandervaring op te doen. Het resultaat: minder veel goede spelers, een laag niveau op de Afrika Cup.
‘Afrikaans voetbal is puur, maar ontbeert discipline’
Het probleem is dat veel Europeanen dit mechanisme niet onderkennen. Ze doen lacherig over de Afrika Cup – wat net zo goed kan worden uitgelegd als hooghartigheid.
Zo zat ik halverwege het toernooi in een hostel in Nelspruit naar de wedstrijd Ghana-Niger te kijken. Ik zat er met een Engelsman, een Australiër en een Duitser. “Het is alsof we naar een kleuterwedstrijd zitten te kijken”, zei de Engelsman. “Het probleem met Afrikanen is dat ze alleen maar oog voor de bal hebben. Ze snappen niets van tactiek.”
“Ze ontberen discipline”, vulde de Australiër aan. “Ja, dat was het woord dat ik zocht!” jubelde de Engelsman. “Maar toch is het leuk om te kijken”, nuanceerde de Duitser. “Want puur is het voetbal wel.”
Drie clichés over Afrikaans voetbal in een conversatie van nog geen minuut. Indrukwekkend. Vooral omdat we dus keken naar een wedstrijd van Ghana, de ploeg die slechts door een handsbal van Uruguayaan Suarez op de doellijn strandde in de kwartfinale van het laatste WK.
En dat team speelde dus kennelijk als een kleuterelftal. Het tegendeel is waar: de Afrika Cup was vooral slecht omdat zij zo saai was, omdat werkelijk alle teams behoudend speelden en veel te weinig individuele creativiteit aan de dag legden.
Europees superioriteitsgevoel ook overgeslagen naar Afrika zelf
Maar dat wil er bij Europeanen niet in. Omdat het niet strookt met het superioriteitsgevoel dat velen van ons onbewust in zich dragen en dat er bij het kijken naar Afrikaans voetbal het meest opvallend uit komt.
Want wie de conversatie in het hostel nog eens naleest, ziet dat de mannen eigenlijk zeggen: Afrikanen voetballen op instinct, ondoordacht en dierlijk, en wij Europeanen voetballen op basis van ratio, tactiek, intellect. In andere woorden: wij zijn verlichte geesten, Afrikanen wildebrassen zonder aanleg voor orde en logica. Exact de gedachte van de Europese kolonisten aan het einde van de negentiende eeuw.
Het meest schrijnende is dat deze stelling zo vaak is herhaald dat zij ook in Afrika zelf wortel heeft geschoten. Het is de reden waarom zoveel Afrikaanse voetbalbonden bij voorkeur een middelmatige blanke trainer aanstellen in plaats van een coach uit eigen land – een van de uitzonderingen was dit toernooi Nigeria, dat prompt won.
En je zag het ook rond Bafana Bafana, het nationale team van Zuid-Afrika. Toen dat elftal een slechte openingswedstrijd speelde, klonk meteen een roep om de enige blanke speler in de selectie. Die moest maar eens in de basis staan. Die zou de leider van het team kunnen zijn. De speler, Dean Furman, speelde de tweede wedstrijd en werd onmiddellijk uitgeroepen tot de man of the match.
Over dat Bafana Bafana mét hem de twee wedstrijden daarna opnieuw niet wist te winnen, hoorde je niemand. Die ene blanke speler was wat Zuid-Afrika nodig had gehad, voor de broodnodige discipline en het tactisch vernuft. Dat de goede man in de derde divisie in Engeland speelt en dus in Nederland vast ook niet veel verder was gekomen dan FC Dordrecht leek niemand verder wat uit te maken.