|

Een sloppenhuisje op palen

De laatste dagen dat ik in Malawi was, een maand geleden, sliep ik in een hutje op palen in het Malawimeer. Ik vond de plek het paradijs op aarde.

Het was een simpel hutje, met een klamboe boven het harde bed en een terrasje aan de kant van het water met daarop een bureau en twee stoelen. Een betere plek om te schrijven, zo met uitzicht op het prachtige blauwe meer, kon ik mij niet voorstellen.

De meeste vrienden in Europa die ik foto’s ervan opstuurde ook niet. Men was jaloers. Ik kon dat begrijpen. Dat was het doel van het opsturen van die foto’s: mensen jaloers maken.

What the hell do you call that?
Van een vriendin uit het binnen Zuid-Afrika ingeklemde bergstaatje Lesotho kreeg ik een wat andere reactie op mijn enthousiasme.

What the hell is dat sloppenhutje op palen?’ schreef zij mij op Whatsapp.

‘Dat is mijn huis en mijn kantoor dezer dagen,’ schreef ik trots terug.

Are you fucking with me…?

Nou nee, dat was ik dus niet.

No offence, but what the hell did you call that again?

‘Mijn huis en kantoor,’ antwoordde ik opnieuw, nu iets minder zeker.

‘Ik denk dat als iemand mij daar naartoe had gebracht en me had verteld dat ik daar zou moeten slapen, ik in huilen zou uitbarsten,’ kreeg ik met het nodige gevoel voor drama terug.

Een sloppenhuisje blijft een sloppenhuisje
Gek genoeg verbaasde de reactie me bij nader inzien eigenlijk ook weer niet zo sterk. Alle (donkere) vrouwen die ik ken in zuidelijk Afrika zweren bij luxe hotels.

Kamperen? Terug naar de natuur? Geen denken aan. Een warm bad, een dik matras en airconditioning alsjeblieft. Kamperen, dat is iets wat rijke, blanke Afrikaners en Westerlingen doen. Waarom zou je in hemelsnaam je mooie appartement in het centrum van Johannesburg inruilen voor iets waarin alleen arme sloebers uit bittere noodzaak wonen. Het mag dan in een mooi meer staan, een sloppenhuisje blijft een sloppenhuisje.

Ik vroeg mij af of ik nu de klassieke fout van een Europeaan beging, onbewust: de fout te verlangen naar datgene wat mensen die niets hebben juist willen ontvluchten. Een vals verlangen, een decadent verlangen naar primitiviteit. Back to basics is immers iets wat per definitie alleen mensen leuk en uitdagend lijkt die meer hebben dan die basics.

Het is een beetje het omgekeerde van de sportauto’s die je soms in arme wijken in Johannesburg ziet rijden. Mensen geven liever al hun geld uit aan zo’n statussymbool dan aan een fatsoenlijk onderkomen. Want met zo’n mooie auto ben je op veel meer plekken zichtbaar dan met een prachtige villa ergens achter een beveiligingsmuur. De wil rijk over te komen is haast groter dan de wil het werkelijk te zijn.

Een impuls om te bewijzen dat je primitief kunt leven
Gek is dat toch, dacht ik terwijl ik typte in het donker op mijn houten terrasje, volledig geïsoleerd van de wereld en met alleen het geluid van zachte golven rond en onder mij; gek dat wie rijk is kennelijk een soort impuls voelt om te bewijzen dat hij ook heus primitief kan leven, in een hutje op het meer en dat hij dan – juist dan! – op zijn gelukkigst is. Veel gekker eigenlijk dan een obsessie met rijk worden als je weinig geld hebt – hoe vaak je ook wordt uitgelegd dat geld niet gelukkig maakt.

Ik voelde me opeens wat aanstellerig vanwege de foto’s die ik naar vrienden had gestuurd: kijk mij eens als rijke, blanke Westerling lekker in een hutje zitten in het hart van ‘donker Afrika’. Helemaal alleen, en kijk mij eens gelukkig zijn!

Maar toch vond ik het wel degelijk jammer dat ik de volgende ochtend moest vertrekken. Ik had graag nog wat langer in dat sloppenhutje willen blijven: een paar dagen, twee weken misschien. Maar ook weer niet langer, want back to basics is natuurlijk alleen romantisch en leuk als het tijdelijk is.

Vergelijkbare berichten