Laten we ophouden met praten over het correspondentschap ‘zoals vroeger’

“Als ik mezelf nog correspondent noem, houd ik mezelf voor de gek”. Pijnlijke woorden van veteraan Koert Lindijer in NRC Handelsblad. De Afrika-correspondent komt samen met collega’s aan het woord over de grote impact van de coronapandemie op hun werk. De conclusie van het stuk: er wordt minder gereisd door de verschillende lokale restricties, er is veel minder contact met bronnen en er moest de afgelopen maanden veel meer vertrouwd worden op het werk van verre fixers en lokale journalisten.

In de praktijk kwam dat volgens de geïnterviewde correspondenten neer op minder verhalen met wisselende kwaliteit. “Als een oude vrouw huilend haar verhaal doet, wil je een arm om haar schouder kunnen leggen”, zegt Olaf Koens over de beperkingen bij een verslag over de brand in vluchtelingenkamp Moria afgelopen najaar. “Dat was onmogelijk. Waardevolle televisie maken was heel moeilijk”.

Het artikel raakt veel pijnpunten in het werk van correspondenten in coronatijd. Zoals vertrouwen op lokale hulp – die misschien niet helemaal betrouwbaar is, of dezelfde journalistieke waarden delen – omdat je er als correspondent zelf niet bij kan zijn. Aan de conclusie dat het correspondentschap eventjes niet meer ‘zoals vroeger’ is… daar zijn wat kanttekeningen bij te zetten.

Het correspondentschap is niet in een vorm te gieten

Allereerst omdat het correspondentschap ‘zoals vroeger’ allang niet meer bestaat. Het vakgebied verandert mee met het immer grillige medialandschap. Het correspondentschap is nog steeds het mooiste vak dat er bestaat. Het gevoel van vrijheid, de zelfredzaamheid, ter plekke zijn en getuigenis afleggen valt niet te evenaren. Maar dat beeld van de globetrottende journalist, met een expense account, die martini’s op diplomatenfeestjes drinkt, is al een halve eeuw niet meer realistisch.

In de afgelopen twintig jaar zijn correspondenten freelancers geworden, vaak met noodgedwongen inkomstenbronnen buiten de journalistiek. De invulling van het vak is anders geworden. Sommigen reizen rond zonder vaste standplaats of vliegen zelfs regelmatig voor lange tijd in vanuit Nederland. Ook zijn de regio’s waarover verslag moet worden gedaan groter geworden, slonken retainers en wordt er steeds meer op de knip gelet bij het vergoeden van reiskosten. Het dure buitenlandkatern; daar wordt namelijk graag op bezuinigd.

Bureauwerk hoort bij het correspondentschap van nu

In 2014 publiceerde De Buitenlandredactie samen met Lokaalmondiaal, de Nederlandse Nieuwsmonitor en Ruigrok Netpanel het onderzoeksrapport ‘Buitenlandjournalistiek in de Nederlandse Media’. Een van de conclusies was toen al dat correspondenten minder vaak het veld in gaan dan ze zelf hadden verwacht of zouden willen. Terwijl het hun bestaansrecht is, het met eigen ogen rondkijken in een land of regio.

Toch was zeven jaar geleden al duidelijk hoe het vak zich opnieuw aan het uitvinden was. Sociale media helpen correspondenten om dichter bij hun bronnen te komen. Bureauwerk zorgt ervoor dat ze onder de toenemende druk van deadlines en geldzorgen efficiënter kunnen werken. “Hoe meer bureauwerk ik kan doen, hoe gerichter ik mijn veldwerk kan uitvoeren. 50 tot 80 procent van de informatie die je opdoet tijdens veldwerk is vaak toch waardeloos”, zegt een van de correspondenten in het onderzoek. Wat meespeelt in de bureau- en veldverhouding is ook de onzekerheid dat alle reis- en onkosten door opdrachtgevers vergoed worden en of het loon in verhouding staat met het geleverde werk (vaak niet).

De moderne eisen aan de correspondent om ook ondernemer te zijn beïnvloeden dus al veel langer het ‘traditionele correspondentschap van vroeger’.

Te veel landen en te weinig correspondenten

Dat de coronacrisis (tijdelijk) correspondenten aan het bureau vastketende, zorgde ervoor dat er nog minder gereisd kon worden. “Áls ik al kan reizen, kost me dat een bulk bureaucratie. Het is bijna onmogelijk mijn werk te doen”, zegt Latijns-Amerika correspondent Marc Bessems in het NRC-stuk. Het grote structurele probleem waar echter aan voorbij wordt gegaan, is niet dat correspondenten amper meer kunnen reizen en ze de per land verschillende coronaregelgeving niet meer kunnen overzien. Nee, het is dat ze vaak onmogelijk grote regio’s in hun portefeuille hebben.

Heel Latijns-Amerika? Dat zijn twintig landen met zo’n 650 miljoen mensen. Marc Bessems is een uitzonderlijk goede correspondent, maar je kunt je voorstellen dat er heel veel items nooit het levenslicht zien omdat er simpelweg geen tijd voor is. Hetzelfde kan gezegd worden over correspondenten die heel Zuidwest Azië of (grote delen van) het continent Afrika onder hun hoede hebben.

De echte les van de coronacrisis

Als de coronacrisis een les moet zijn voor de buitenlandjournalistiek, is het dat we meer correspondenten nodig hebben. Door het werk van collega’s in China, Italië, Spanje en het VK zagen we vorig jaar COVID-19 op ons afstormen.

Met de nog altijd voortwoekerende pandemie, de toekomstige gevolgen van de klimaatcrisis en de potentiële nieuwe gezondheidscrises in het vooruitzicht zouden mediaorganisaties juist meer moeten investeren in het correspondentschap, niet minder. En ook in meer landen.

Bessems maakt in het NRC-stuk zelf onbedoeld het belangrijkste punt van dit betoog: “Ik heb de Brazilianen het afgelopen jaar beter leren kennen, ik voel me meer ‘correspondent Brazilië’. Mijn berichtgeving over Brazilië is daardoor beter geworden.”

Eisen we dit niet juist van onze correspondenten? Dat zij de landen waarin ze wonen beter begrijpen en daardoor kwalitatief beter werk afleveren. Om de nieuwsconsument beter voor te kunnen schotelen wat er in die landen nu echt gebeurt? Het antwoord is in beide gevallen ja.

Het enige onderdeel van het correspondentschap ‘zoals vroeger’ waar we naar terug moeten grijpen is de kerntaak. Er zijn. En het liefst met zoveel mogelijk collega’s in zoveel mogelijk landen.

Vergelijkbare berichten