|

‘Heb je lef? Werk voor internationale media!’

Bio: Thomas Erdbrink (1976) is bureauchef voor The New York Times in Teheran. Hij is ook correspondent voor NRC Handelsblad en de NOS. Hij werkte eerder vier jaar als bureau chief in Iran voor The Washington Post. Op Twitter: @ThomasErdbrink (EN) en @Thomas_Erdbrink (NL).

Hoe ben je in Teheran terechtgekomen?

De Volkskrant bood me in april 2001 een baan aan in Beiroet. Die heb ik afgeslagen, want ik zag Beiroet als het ‘oude’ Midden-Oosten. Ik dacht: als ik nu daar ga zitten is het allemaal al voor mij uitgestippeld. Ik was de routine in Nederland zat. Ik kon er niet meer tegen om iedere dag om zeven uur onder de douche te staan, ergens naar toe te gaan en ieder weekend dezelfde mensen te zien. Ik was bang dat Beiroet ook zo zou zijn en dat ik ook de standaardverhalen zou gaan maken over bijvoorbeeld Hezbollah en het Palestijns-Israëlisch conflict.

Het is lekker om iedere dag voor nieuwe uitdagingen te staan; om iets te moeten overwinnen. Dat houdt je scherp. Een heleboel mensen van mijn leeftijd gingen na hun studie in Leiden naar Amsterdam toe. Ik vond dat niet zo’n grote stap. Ik dacht: ik kan beter naar Teheran gaan.

Toen ik voor de vijfde keer in deze regio was, bezocht ik in zes weken tijd Afghanistan, Iran en Noord-Irak. Toen realiseerde ik me: dit gebied heeft zoveel potentie, dit is waar ik me wil vestigen. En dat heb ik gedaan.

Maar zonder opdrachtgever…

Ik had geen opdrachtgever. Niks. In Nederland werkte ik voor de Nieuwe Revu en ik had weleens wat aan De Standaard verkocht. Dus daar kon ik wat stukken kwijt. In die tijd was er niet zoveel interesse voor Iran. Toen ben ik stapje voor stapje meer gaan werken. De Telegraaf was een van de eerste kranten die met mij wilde werken. Daar was ik heel blij mee.

Na een jaar vroeg mijn oude stageplek NRC Handelsblad – met het oog op het Irak-conflict dat op uitbarsten stond – om voor ze vanuit Iran te werken. Dat was mijn grote ‘breakthrough’. Ik heb toen twee jaar ‘on and off’ in Irak gezeten. Ik maakte de oorlog mee en de nasleep.

De keuze voor Teheran in plaats van Beiroet bleek de juiste.

Iran bleek een verhaal dat zich maar bleef ontwikkelen. Eerst ging het over alle leuke jonge mensen die hier waren, toen de toenemende nucleaire spanningen, toen president Ahmadinejad. Ik heb nooit het gevoel gehad dat het hier in een cirkeltje liep. Dit is een dynamisch land.

Hoe ben je bij de Washington Post terechtgekomen?

In Irak kwam ik veel Amerikaanse journalisten tegen. Na een tijdje vroeg er eentje of ik interesse had om voor de Washington Post te werken.

Was het ook je doel om voor Amerikaanse media te gaan schrijven?

Ik heb me erop gericht om me hier te ontwikkelen. Daar paste die overstap naar Amerikaanse media goed bij. Je leert in het Engels te schrijven en dat is een enorme pre.

Nederlandse journalisten zijn over het algemeen heel goed. Bijvoorbeeld Jan Eikelboom die goede dingen voor Nieuwsuur deed over de Arabische Lente. Of Arnold Karskens. Ondanks alle controverse is hij een steengoede journalist die altijd de onderste steen boven haalt.

Het is jammer dat hun werk alleen beperkt blijft tot Nederland. Ik laat hopelijk zien dat je voor buitenlandse media kan werken. Ik zou willen dat veel meer Nederlanders dat zouden doen.

Maar er zijn toch wel meer journalisten die voor internationale media schrijven, zoals Harald Doornbos?

Klopt, Harald Doornbos had vorig jaar een geweldig verhaal over de documenten in Benghazi in Foreign Policy. Harald is een journalist met zijn poten in de modder en krijgt echt wat gedaan.

Meer Nederlandse journalisten moeten internationaler denken en durven stukken aan te bieden aan buitenlandse media. Want het kan, redacties zitten er op te wachten en als je een goed verhaal hebt maakt het niet uit of je John Smith of Harald Doornbos of Peter Teffer heet. Een goed verhaal is een goed verhaal. Het wordt gewoon opgepakt en dan kan je net als Harald verdomme de Amerikaanse verkiezingen beïnvloeden. Dat is gewoon hartstikke goed werk.

Je bent naast bureau chief voor The New York Times ook in dienst voor Nederlandse media. Wie is je belangrijkste werkgever?

The New York Times is mijn belangrijkste werkgever. Ik werd onlangs in Met Het Oog op Morgen gepresenteerd als NOS-correspondent. Dat ben ik tot mijn spijt maar half, omdat ik geen Iraanse vergunning heb om voor de NOS te werken. Anders zou ik ook reportages voor ze maken. Ik werk nu alleen voor de radio en doe wat stand-ups voor televisie. En ook dat kan maar half.

Mijn werk voor NRC Handelsblad (en nrc.next) doe ik al elf jaar. Dat gaat goed. Sinds 2008 werk ik dus ook voor Amerikaanse media. Eerst voor de Washington Post, daar was ik van 2008 tot 2012 april bureau chief. Dat betekende gewoon dat ik en nog een of twee andere mensen het bureau – een kamertje – in Teheran runden. In april 2011 werd ik door The New York Times benaderd of ik wilde overstappen.

Je was de afgelopen jaren op het juiste moment op de juiste plaats: Iran, Irak, Afghanistan. Is dat geluk?

Ik denk niet dat het geluk was, maar het resultaat van hard werken. Al heeft iedere journalist geluk nodig. Maar ook dat dwing je af.

Geluk is: op vakantie in Colombia zijn en dat daar toevallig Hillary Clinton op staatsbezoek omkomt bij een aanslag van de FARC. En dat jij er vlakbij staat. Geluk afdwingen is constant stappen zetten, berekenen en nadenken. Risico’s nemen. Daar krijg je wat voor terug.

Ik ken geen andere Nederlanders die dezelfde keuzes maakten als ik. Het is leuk om op de voorpagina van The New York Times te staan, maar ik woon dan ook al tien jaar in een land waar je permanent onder druk wordt gezet door de autoriteiten en een hele actieve diaspora. Het is me absoluut niet in de schoot geworpen. Ik heb heel veel moeten opgeven om hier te zitten.

Hoe heb jij jouw geluk afgedwongen?

Ik maakte in 2001 al de keuze een baan met een vast salaris en huisvesting af te wijzen om naar Iran te gaan. Ik denk dat het afdwingen van het geluk met dit soort stappen begint. Mensen verklaarden me voor gek. “Je maakt een verkeerde journalistieke keuze!” zeiden ze. Maar ik dacht: de ontwikkeling zit daar, en dat bleek ook wel. Na 9/11 verschoof de focus van de hele wereld naar het oosten van het Midden-Oosten.

Ik heb ook een ander voorbeeld van hoe je geluk afdwingt: ik was in Tripoli toen Gaddafi werd verjaagd. Een ’turning point’ in het conflict in Libië.

De Washington Post wilde dat ik naar Benghazi ging. Ik had eigenlijk niet zo’n zin: straks gebeurde er helemaal niks! Dan zat ik daar drie weken en schreef ik drie stukken over stammen en hoe dat conflict maar niet opschoot. Ik besloot wel te gaan, omdat ik dacht dat het goed zou zijn als ik ook weer eens wat buiten Iran deed. En dan komt het er op neer dat je de juiste beslissingen neemt.

Toen ik in Egypte was om verscheept te worden naar Benghazi, hoorde ik van collega’s dat ze daar allemaal vertrokken. Er stond iets te gebeuren in Tripoli. Toen dacht ik: straks zit ik in mijn eentje tweeduizend kilometer verderop in Benghazi. Dat leek me nog saaier dan ik het me had voorgesteld. Met heel veel moeite heb ik toen mijn vluchtplan aangepast en ben ik via Tunesië West-Libië binnengekomen. De Washington Post had al eerder mensen gestuurd naar Tripoli. Maar de rebellen in het Nafusa-gebergte bij de hoofdstad hadden zes maanden een beetje zitten niksen.

Ik besloot dat het beter was om te gaan, ook al zag de Post het niet zitten. Het betekent iets als iedereen erheen gaat. En verdomme, een week later sta ik als een van de eerste journalisten op het Groene Plein en in het paleis van Gaddafi. Ik heb iedereen gescoopt die er maar te scoopen viel.

Risico’s durven nemen is dus een belangrijk onderdeel van jouw succesformule?

Het gaat om het nemen van de juiste stappen. Als jij correspondent wil worden, maar je altijd afwacht totdat iemand anders het initiatief voor je neemt, dan ga je geen hele grote carrière tegemoet. Dat klinkt als een open deur, maar heel veel mensen doen dat wel. Die zeggen: “Als ik ga, moet ik wel een vast inkomen hebben.” Ik had geen vast inkomen toen ik ging. Mensen klagen dat er zo weinig opdrachtgevers zijn. Er zijn altijd weinig opdrachtgevers, je moet gewoon inventief zijn om die te vinden.

Hoe lang denk je dat je in Iran blijft? Onlangs werd je perskaart nog afgenomen.

Er is geen ‘voor altijd’. Vorig jaar werd mijn perskaart afgenomen. Ik kreeg wel een nieuwe, maar dan voor een maand en niet voor een jaar zoals normaal.

Er wordt veel gedaan om mij onder druk te zetten. Ik kan me voorstellen dat er een punt komt dat ik vind dat ik mijn werk niet meer kan doen. Dan zou ik naar New York gaan om van daar Iran te volgen. Als een soort reizende Iran-correspondent voor The New York Times. Ik zal altijd aan Iran verbonden blijven op een bepaalde manier.

Moest je in Iran vooral wennen aan de druk die op je gezet wordt als journalist?

In het begin werd ik helemaal niet onder druk gezet. Maar werken in een land dat door ideologie geleid wordt, is altijd een uitdaging. Joris Luyendijk heeft een heel boek geschreven hoe je in zo’n land niet kunt werken. Dat is de ervaring van Joris, die zat in Egypte onder Mubarak. Ik zie ook genoeg internationale collega’s die wel werken in landen waar ze proberen je onder druk te zetten.

En ik denk dat het wel kan, met alle respect voor het goede boek van Joris. Anders zouden kranten als The New York Times, de Washington Post of NRC geen geld uitgeven aan nieuws uit Iran.

De druk is wel toegenomen en daar moet je mee om leren gaan. Ik zei al dat ik de routine in Nederland helemaal zat was als 24-jarige. Die routine is nooit meer teruggekeerd. Ik heb altijd wel iets om me zorgen over te maken of om mee bezig te zijn. Iets waar ik me vol voor moet inzetten.

Hoe uit die druk zich op jou?

Het is niet zo dat Iran zegt wat je wel of niet mag schrijven. Daar zijn ze veel te slim voor. Maar achteraf zeggen ze: “Waarom ben je met een speedboot langs die tankers gevaren en heb je een stuk geschreven over onze tankervloot die voor anker ligt? Nu heb je laten zien dat we onze olie niet kunnen verkopen.” Ik zeg dan dat ik dat heb geschreven omdat het een belangrijk verhaal is. Daar wordt je dan voor gestraft in de vorm van een ingetrokken perskaart. Dat zijn de consequenties die je moet overzien.

Zonder perskaart kan je hier niet werken. Ik heb daarna twee weken met mijn armen over elkaar gezeten. Dat was een hele vervelende tijd. Daarna denk je wel: ik moet een beetje oppassen. Maar aan de andere kant: nieuws is nieuws. Je kan dingen niet ontkennen. Als vervolgens de Iraanse munt keldert met veertig procent en er gereld wordt op straat, kan ik niet zeggen dat er niks aan de hand is. Ik heb er dus gewoon over geschreven.

Is het werken in Iran anders dan in Nederland?

Nee. Een journalist is geïnteresseerd in andere mensen en weet wat nieuws is . Dat is niet anders dan toen ik voor het Leidsch Dagblad werkte in mijn studententijd. Daar heb ik veel geleerd. Als je daar iets verkeerd opschreef, werd je daarmee in de kroeg of supermarkt geconfronteerd. Ik hoefde daar niet aan te wennen hier.

Wat mis je aan Nederland?

Ik mis met mijn vrienden de kroeg induiken. Uitgaan doe je hier altijd bij mensen thuis. Dat geeft een andere dynamiek. Maar ik kan gemakkelijk de schakel omzetten als ik in Nederland ben of weer terugga. Ik voel me geen ander persoon. Ik ben heel blij dat ik dit heb kunnen toevoegen aan mijn leven. Als je naar het buitenland gaat, groei je. Dat kan ook in Nederland ook, maar dan groei je een andere kant op. Dat kan ook heel leuk zijn. Maar voor mij is het Iran.

Tijdens de Tegenlicht-uitzending ‘Doelwit Iran’ benadrukte je dat in Iran mensen wonen die “in grote lijnen dezelfde waarden en normen hebben als mensen in Nederland”. Is dat het verhaal dat je wilt vertellen tijdens je correspondentschap? Dat in Iran gewone mensen wonen?

Het is wel het verhaal dat je moet blijven vertellen. Carolien Roelants, mijn zeer kundige bureauredacteur bij NRC aan wie ik bijna alles te danken heb, komt ieder jaar in Iran. Carolien schrijft al 22 jaar dat Iraniërs gewone mensen zijn en dat het daar veilig is. Maar elke keer als ze gaat, zeggen haar buurvrouwen: “Pas je wel op?”

Mijn verhaal is dat Iran een enorm potentieel heeft. Wij zien Iran doorgaans door de ogen van de Iraanse leiders. Iraanse stedelingen staan dichter bij het Westen dan in andere landen in het Midden-Oosten. Maar ik wil ook laten zien hoe moeilijk het is voor gewone mensen om hier te overleven. Dat de nucleaire kwestie echt wel twee kanten heeft.

Promo Doelwit Iran
http://youtu.be/ovjX5zpXkRM

Op welk verhaal ben je tot nu toe het trotst?

Mijn verslaggeving over het verhaal van een meisje dat zuur in haar gezicht kreeg gegooid door haar aanbidder. Het haalde de voorpagina van de Washington Post.

Het verhaal vertelde zoveel over de Iraanse maatschappij. Die jongen werd opgepakt en het meisje mocht volgens de islamitische wet hetzelfde doen bij hem. Iedereen die het meekreeg, uit wat voor cultuur je ook kwam, werd erdoor gegrepen. Van Japan tot Chili. Wat zou jij doen als jezelf of een dierbare iets wordt aangedaan en je de kans krijgt hetzelfde terug te doen? Zou je die persoon vergeven of ervoor kiezen hem of haar te straffen?

Het slachtoffer werd een symbool voor Iraanse vrouwen. Op het laatste moment vergaf ze die man. Het was net een film: ze stond klaar met druppels zoutzuur om de man blind te maken, maar zei: “Nee, dit is niet het juiste om te doen.”

Later bedankte ze me voor het wereldkundig maken van het verhaal en dat het zoveel media-aandacht had gekregen. Zij was slachtoffer van een misdaad, maar gebruikte haar positie om een morele kwestie zo neer te zetten. Ik ben totaal geen activistische journalist. De problemen van Iran zijn niet die van mij, maar die van Iran. Maar voor mij was deze productie heel bijzonder, want ik heb het gevoel dat het invloed had.

Je hebt bij The New York Times veel invloed op het Amerikaanse beeld van Iran. Hoe merk je dat?

Ik heb bij de New York Times heel veel invloed. Daarom kunnen lezers zo boos worden; ze weten dat wat in de krant staat effect heeft op Amerikaans beleid. Maar ook hoe het Westen denkt over Iraniërs. Daarom vind ik het knap dat The New York Times geld overheeft om het verhaal van ‘de vijand’ te horen. Ik schrijf er ook over de goede dingen die in Iran gebeuren.

De druk op mijn verslaggeving komt overigens ook van de andere kant. Een week na dat stuk over die olietankers, schreef ik over de sancties op vliegtuigonderdelen. Er vallen hier constant vliegtuigen uit de lucht omdat de Amerikanen geen onderdelen willen verkopen aan Iran. Dat vind ik stom, want gewone mensen maken gebruik van die vliegtuigen. Na dat stuk kreeg ik een woedend telefoontje van een Amerikaanse regeringsvertegenwoordiger, want het “was onzin”.

Hoe gebruik jij social media?

Ik heb twee Twitter-accounts, een Nederlandse en een Engelse. Met die tweede doe ik meer omdat ik meer volgers heb. Ik gebruik Twitter niet zozeer als nieuwsbron, maar om te laten zien dat ik een actieve correspondent ben. Ik volg andere journalisten die ik hoog heb zitten, waar ik wat van kan leren. Maar ik gebruik het niet om mijn mening te vormen als het om Iran gaat.

Ik vind niet dat je je al teveel moet laten leiden door Twitter. Er zitten mensen op die heel specifiek met een onderwerp bezig zijn en daar een hele specifieke mening over hebben. Onder mijn volgers heb ik mensen die heel erg pro-Palestijns zijn, die vinden dat wat ik over Iran schrijf pro-Iran moet zijn. En ik heb ook mensen die enorm pro-Israël zijn en vinden dat alles wat ik over Iran schrijf anti-Iran moet zijn.

Daardoor moet je je niet laten leiden. Ik schrijf voor een krant met een miljoenenpubliek. Op Twitter zijn dat er vijfduizend en dat is heel leuk, maar dat zijn allemaal mensen die opstaan en gaan slapen met het onderwerp waar jij mee bezig bent. Maar je schrijft niet voor hen. Je schrijft je stukken voor de man die in Central Park de krant openslaat.

Wat is volgens jou nu een interessante plek om heen te gaan als correspondent?

Ik zou zeggen: Saoedi-Arabië. Daar zijn geweldige verhalen te halen: er zit niemand en het land is superinteressant. Of bijvoorbeeld Dubai. Al is het dan wel belangrijk dat je snel veel opdrachtgevers vindt omdat het vrij duur is. Het is een gebied waar zomaar de vlam in de pan kan slaan. Jemen is een ontzettend achtergesteld gebied, net als Soedan geweldig overigens. Daarnaast zijn voormalige Russische republieken altijd goed. Niemand heeft mij nog wat echt verteld over de grote ‘olieboom’ in Turkmenistan of Kazachkstan.

Wat is jouw gouden tip voor aanstaande correspondenten?

Ga voor internationale media werken. Juist door de crisis in de media zijn er minder conventies. Vroeger had The New York Times niet met een Nederlander gewerkt en had Foreign Policy dat stuk van Harald niet gekocht. Maar als je in de juiste situatie zit dan maakt het niet meer uit. Als je verhalen goed zijn zie ik niet in waarom niet meer mensen schrijven voor buitenlandse media. Ben je op dit moment een jonge correspondent en heb je lef? Dan ligt de wereld voor je open.

Vergelijkbare berichten